woensdag 20 februari 2013

holy shit.


Jodelahitiee! De zon verwarmt de stad met haar zachte gele gloed. Ik wandel, met mijn trouwe viervoeter aan mijn zij, door de prachtige Antwerpse modebuurt. Ray-Ban brilletje kan eindelijk weer op de neus en mijn nieuwe babyblauwe Creepers maken mijn outfit hipper dan hip. Jemig, wat hou ik toch van deze stad. Met het zonnetje op mijn bol flaneer ik door de Nationalestraat waar ik me nu al ruim anderhalf jaar trotse bewoner van mag noemen. Af en toe een knipoog naar de straatwerkers die als echte gangsters met gouden kettingen, broek op de enkels en blote ruggetjes met stenen van 10kg lopen te sjouwen. Bijna een jaar geleden begon men hier met de straatwerken die nu al menig maand afgerond hadden moeten zijn. Oudjes die bibberend door de modder strompelen om er vervolgens met hun kunstgebit in te belanden. Inbraken, vandalisme, overlast. Niks controle dus iedereen gaat los. Menig man die hun zaak moet sluiten doordat niemand hier zich nog op een fatsoenlijke manier kan verplaatsen. Heel vervelend allemaal hoor. Maar de Stad maakt zich duidelijk niet druk, dus waarom zou ik dat wel doen? Het is hier nu in ieder geval wel lekker rustig. Komende maanden nog geen verkeer dus kan voorlopig niet overreden worden door een of andere hondsdolle tram. Genietend van deze geruststellende gedachte paradeer ik verder. Opeens wordt mijn aandacht getrokken door iets dat zich een eindje verderop in de straat bevindt. Het is een man. En wat voor een! Zijn prachtige lange haar wappert onder zijn zwarte pet vandaan. Ik voel me lichtelijk bedwelmd maar ik roep mezelf snel tot orde. Ik wuif en schenk hem mijn mooiste glimlach en hij lacht terug. Zelfverzekerd blijf ik zijn blik vasthouden terwijl hij dichter en dichter komt. Totdat er opeens hardhandig aan mijn arm getrokken wordt. Het is Willem die uitgerekend op dit moment, uitgebreid een drol gaat zitten draaien. SHIT! De adembenemende verschijning (of moet ik zeggen verschijting?) komt dichterbij. Ongemakkelijk schuifel ik een beetje om Willem heen, die al puffend zijn grote kado tevoorschijn perst. Ik probeer de drol uit het zicht van de langharige hunk te houden. Tevergeefs. Met een rode kop en verwrongen lachje om mijn lippen probeer ik mezelf lichtelijk te verontschuldigen. Seconden lijken minuten, minuten lijken uren. Eindelijk is Willem klaar. Trots (volgens mij vooral opgelucht) springt hij op. Ik sta oog in oog met de grootste hoop stront die ik ooit heb mogen aanschouwen. “Amai die heej goe zun best gedon! Da gade toch wel schoewn moge opkuise ze juffraaa!”, roept een van de vier bouwvakkers die 50 meter verderop tegen een heftruk staat te leunen. Her en der wat gelach. “Ja ja”, mompel ik en ik lach wat onhandig terug. De hunk passeert mij en het schaamrood kleurt mijn oren. Godverdomme. Laat ook maar zitten. Diep in mijn hart vervloek ik het beest. Ik schraap al mijn moed, dat zich ondertussen ergens onderin mijn schoenen bevindt, bij elkaar en pak een boterhamzakje. Schichtig kijk ik om me heen. Links, rechts, nee niemand kijkt. Door mijn knieĆ«n gebogen, graai ik in de dampende brei die zich voor mijn voeten bevindt. Shit, hier heb ik minstens twee zakjes voor nodig. Vlug pluk ik een tweede zakje uit mijn jaszak en omvouw ik er de rest van de brokkelpap mee die nog op de grond ligt. Oke, nu heb ik twee doorschijnende zakken vol stront en geen vuilnisbak te bekennen. Lekker is dat. Byebye hete hunks, bedankt Antwerpen. Ik hou van je.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten