Jodelahitiee! De zon verwarmt de stad
met haar zachte gele gloed. Ik wandel, met mijn trouwe viervoeter aan
mijn zij, door de prachtige Antwerpse modebuurt. Ray-Ban brilletje
kan eindelijk weer op de neus en mijn nieuwe babyblauwe Creepers
maken mijn outfit hipper dan hip. Jemig, wat hou ik toch van deze
stad. Met het zonnetje op mijn bol flaneer ik door de Nationalestraat
waar ik me nu al ruim anderhalf jaar trotse bewoner van mag noemen.
Af en toe een knipoog naar de straatwerkers die als echte gangsters
met gouden kettingen, broek op de enkels en blote ruggetjes met
stenen van 10kg lopen te sjouwen. Bijna een jaar geleden begon men
hier met de straatwerken die nu al menig maand afgerond hadden moeten
zijn. Oudjes die bibberend door de modder strompelen om er vervolgens
met hun kunstgebit in te belanden. Inbraken, vandalisme, overlast.
Niks controle dus iedereen gaat los. Menig man die hun zaak moet
sluiten doordat niemand hier zich nog op een fatsoenlijke manier kan
verplaatsen. Heel vervelend allemaal hoor. Maar de Stad maakt zich
duidelijk niet druk, dus waarom zou ik dat wel doen? Het is hier nu
in ieder geval wel lekker rustig. Komende maanden nog geen verkeer
dus kan voorlopig niet overreden worden door een of andere hondsdolle
tram. Genietend van deze geruststellende gedachte paradeer ik verder.
Opeens wordt mijn aandacht getrokken door iets dat zich een eindje
verderop in de straat bevindt. Het is een man. En wat voor een! Zijn
prachtige lange haar wappert onder zijn zwarte pet vandaan. Ik voel
me lichtelijk bedwelmd maar ik roep mezelf snel tot orde. Ik wuif en
schenk hem mijn mooiste glimlach en hij lacht terug. Zelfverzekerd
blijf ik zijn blik vasthouden terwijl hij dichter en dichter komt.
Totdat er opeens hardhandig aan mijn arm getrokken wordt. Het is
Willem die uitgerekend op dit moment, uitgebreid een drol gaat zitten
draaien. SHIT! De adembenemende verschijning (of moet ik zeggen
verschijting?) komt dichterbij. Ongemakkelijk schuifel ik een beetje
om Willem heen, die al puffend zijn grote kado tevoorschijn perst. Ik
probeer de drol uit het zicht van de langharige hunk te houden.
Tevergeefs. Met een rode kop en verwrongen lachje om mijn lippen
probeer ik mezelf lichtelijk te verontschuldigen. Seconden lijken
minuten, minuten lijken uren. Eindelijk is Willem klaar. Trots
(volgens mij vooral opgelucht) springt hij op. Ik sta oog in oog met
de grootste hoop stront die ik ooit heb mogen aanschouwen. “Amai
die heej goe zun best gedon! Da gade toch wel schoewn moge opkuise ze
juffraaa!”, roept een van de vier bouwvakkers die 50 meter verderop
tegen een heftruk staat te leunen. Her en der wat gelach. “Ja ja”,
mompel ik en ik lach wat onhandig terug. De hunk passeert mij en het
schaamrood kleurt mijn oren. Godverdomme. Laat ook maar zitten. Diep
in mijn hart vervloek ik het beest. Ik schraap al mijn moed, dat zich
ondertussen ergens onderin mijn schoenen bevindt, bij elkaar en pak
een boterhamzakje. Schichtig kijk ik om me heen. Links, rechts, nee
niemand kijkt. Door mijn knieƫn gebogen, graai ik in de dampende
brei die zich voor mijn voeten bevindt. Shit, hier heb ik minstens
twee zakjes voor nodig. Vlug pluk ik een tweede zakje uit mijn jaszak
en omvouw ik er de rest van de brokkelpap mee die nog op de grond
ligt. Oke, nu heb ik twee doorschijnende zakken vol stront en geen
vuilnisbak te bekennen. Lekker is dat. Byebye hete hunks, bedankt
Antwerpen. Ik hou van je.

Geen opmerkingen:
Een reactie posten